De bushalte

Het is jaren geleden dat ik de bus nam. Sporadisch een tram of metro in Amsterdam, maar zelden een bus. En daar zit ik dan op het metalen bankje, met mijn muur tegen een wand van glas op een van de drukste kruispunten van de stad. Mijn auto staat op de Afrikalaan met een platte band, gelukkig daar, want hier in Sint-Amandsberg had ik parkeergeld moeten betalen – dat loopt met een kapotte wagen al snel in de cijfers. Ik doe mijn ogen toe. Even rust.

Ik hoor het gesprek van de dames naast mij ineens haarscherp. Zintuigen zijn als communicerende vaten. Schakel er een uit en een ander werkt voor twee. Ze babbelen. Ik had ze niet goed bekeken, maar ik herinner mij een dame met bruin haar en een staart tot tussen de schouderbladen. Ze draagt een niet-flatteuze joggingbrok, zo’n synthetische. Ik hoor haar zeggen:

– ‘Het was voor het eerst dat ik zag dat hij een tand miste in zijn linkerbovenkaak en dat aan zijn rechterzijde een tand zo bruin was, dat hij ook klaar was om getrokken te worden. Er zit waarschijnlijk niets anders op dat de tandarts aan de andere kant ook een tand zal moeten trekken.’

Het licht springt op groen. Ik heb nog altijd mijn ogen gesloten. Auto’s, bussen en motors trekken op als de losgelaten, opgehitste stieren in Pamplona. Hun geluid klinkt onheilspellend. Ik hoor stofwolken. We weten niet waar het gevaar vandaan zal komen. Iedereen weet dat de troep stieren in de nauwe Middeleeuwse straatjes nadert. De paniek is voelbaar.

– ‘Nu begrijp ik ook waarom hij gisteren zijn hulplijn gebeld heeft,’ zegt dame twee.

– ‘Hulplijn?’ vraagt de dame met de staart.

– ‘Zijn cokedealer’ bevestigt de dame van wie ik nog steeds niet weet hoe ze eruit ziet.

– ‘Coke, midden op de dag?’

Er passeert een brommer waarvan de remschijven schuren.

– ‘Ja, het interesseert hem niet meer sinds hij zijn job kwijt is gespeeld.’

– ‘Maar waar betaalt hij dat dan van als hij geen job meer heeft?’

– ‘Ik ben ervan geschrokken. Hij is nog bruin van de vakantie in Portugal, maar voor de rest ziet hij er slecht uit.’

– ‘Ik vind hem een pestkop!’ zegt de paardenstaart.

– ‘Ja, het is een echte bully!’

– ‘Toen hij mij op straat tegenkwam, was hij niet echt vriendelijk en hij wist niet hoe snel hij afscheid moest nemen. En vandaag – in zijn dronkenschap kon de liefde niet op.’

– ‘En pertang zeggen dronkenmannen de waarheid.’

Als ik mijn ogen open, zie ik het: de dame in het joggingpak staat op de bus staat te wachten met haar moeder. De twee zijn identiek; een jonge versie en haar flash-forward. Moeder heeft een dikke nek, niet in de spreekwoordelijke zin dat ze pretentie heeft. Ze heeft een gestuikt postuur. Haar nek is ingeslikt door haar romp. ‘Een stierennek,’ zeg ik niet-hardop. En ik denk weer aan de razende stieren in de straten van Pamplona en hoe geen stier een stierengevecht overleeft.

Gent Dampoort, Sint-Amandsberg, april 2017

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.