Mijn zus en ik, vroeger
noemden wij de wind
Jan. Jan de Wind
Later werd hij naamloos,
benauwd. Zoals vele herinneringen
zonder gezicht
De zoelte fluistert mijn geheimen
weg. Voor meisjes
is het nog erger, als ge een meisje zijt
het stortbad welt het beste op
spetters kietelen hersencellen
een voor een
druppelt de vloer terug
iedere aanraking spruit een idee,
zeg maar,
altijd weer lastig te vangen. voordat
ze door het afvoerputje glijden
drink thee.
zoveel je wil
herinner dampend
op mijn buik
dansje op een trampoline
met drie poten,
in de ochtend
voor de eerste hond aangelijnd
tegen roze luchten
Precies160, een jaar geleden
Ik ben het.
Ik vertel je van te voren
wat je niet meer weet:
Jij bewaakt. Magische schatten die ik niet zie.
Ik beschouw met open mond.
Bescheiden objecten. Dingen
die er ook mogen zijn.
Vreemd – jou te horen over geheime liefdes
en andere tragische verhalen
op het ritme van de stoeptegels
die nog wel eens haperen
We staren naar de deurklink.
Het uurwerk heeft een snor –
ongelijk getik. En een kleine woordenschat,
en dat het allemaal wegglijdt.
Geen zin is meer compleet,
zonder ’t klapwieken van je arm.
Je hebt nog dat orgaan dat prikkels
in gewaarwording vertaalt.
Zoen me nog maar niet, buiten
de muren van dit huis
In mijn nachtdromen
zie ik je rug, onder afgeronde schouders
Tijdens bijten in knapperige kippenpootjes
brak het hoekje van haar rechtervoortand weer
af. Voor jou links.
De oranje marinade nog op haar kin
begon het vloeken, zodat jij de duiven
op de dakrand zag
wegvliegen
Jij weet niet dat zij weer drie is
en een oom haar in vertrouwen zegt
dat het hun geheimpje is
Op veler verzoek…
Hombre, cada día estoy llorando agua azul,
pero siempre hay fuego in mi corazón
Un cuerpo y el destino, nada mas
Leven is leuk.
stop ik
mijn neus
in de geeuw
van mijn Siamese kater
Kortstondig
Ik kan alles wat ik wil.
stoeien tandjes in mijn huid
met snedige snorharen
Bacteriën ademen verlegen
hallo
De wereld is mijn leraar.
draagt de Liefde zorg voor
huisdieren
en is een stinkbek stiekem
ook lekker
– ik stort mijn gedachtevlucht in spreektaal
binnen spiegelbeeld in lucht geschreven
tegen blauw en grijns, wit en schaapachtig
versneld kriebelen kraaienpootjes moed.
een vogel (meeuw) vliegt mee
met de punt van mijn vinger
alleen jij kan het lezen
omdat je voor mij staat
Mag de tijd in stroom versnellen
als brieven niet worden gepost
als woorden
vervliegen, omdat gezichten blanco zijn
en stemmen ver klinken boven het souterrain
Mag ik als een baby scharnieren
tussen de spijlen van een rood bed.
In mijn herinnering
houdt een oud verhaal zich flierefluitend
op, in het midden van hals en nek
Reikend naar het nijlpaard,
een van velen op het plafond
en ook de ademhaling van mijn zus
snurkt in een rap tempo
de vliering voorbij
Klein, klein als ik ben
weet ik natuurlijk al lang
dat speeksel slechts dorst lest
als de mond weer dicht valt –
diep van binnen