Categoriearchief: gedicht

Zeeslag

Ontaderd met een slag. Landkaarten verkreukeld. Ik voel alles. Ik voel zo alles, dat het niets kraakt. Ik had je nog niet eens al mijn geheimen verteld. Dacht jij misschien dat je alles al wist? Jij zag alleen het topje van mijn ijsberg. Ik ben bereid te sterven voor mijn sterfdag. En jouw orkest speelt door.

Ik vergeet mijn geschiedenis. Ik vergeet dat ik geworteld was in een land hier ver vandaan. Een vaderland met mensen die van mij houden. Dit vaderland heeft mijn vader verloren. Ik ben nu ver van huis, verdwaald op zee. Ik vraag me af of er genoeg rantsoen is om het overleven. Ik wil geen scheurbuik.

Mijn hart is van het pad af, verloren op wegen naar Rome. Ik veronderstel dat het goed komt met ons. Dat de timing slecht was, maar dat we tot inkeer komen en elkaar weer zullen vinden. Mijn hart ligt in een koelboxje in een ziekenhuis, omdat ze dachten dat ik dood was. En omdat ik een donorcodicil heb.

Smijt de ajuinen buiten

Een ui heeft vaak baat bij dubbellaags wc-papier. En zwart en de zon die dit keer onder de indruk is van volle maan. Van binnen voelt het alsof gieters twee aan twee opwellen, ver van Vlaamse velden. Ik zit in gebouwen vol mensen, in huizen met muren. Weer een man die de andere kant opkijkt dan naar binnen. Achter glas.

Kleine woordjes fluisteren. Ik maak genoeg mee: ik begraaf mijn droevenis naast gras waarop het lammetje dat niet weet dat het een worstje wordt – loopt. Ik hang mijn hart op aan het kapstokje in de gang. Ik weet niets van seks of kroegbargoens. Mag ik niet schreeuwen dat het voor mij bestemd is?

En dat iedereen juicht om de eerste lentezon, terwijl jij slaapt achter gordijnen met spocht. Misschien wel niet allleen. Ik wijs op mijn borstkas die een ton in duigen is. Omdat de wereld nog gewoon doordraait, waar levers schampen en darmen weer kilometers lang zijn. Omdat er een kans is dat babies geboren worden in trio’s.

Omdat ik het ook niet weet of een wijf over jouw delen praat, omdat jij dat zei of zij gezegd heeft. Of gevoeld. Omdat ik weet dat ik de liefde opeis die van mij is, zie ik dat lieveheersbeestjes sterven op mijn balkon. Omringd door lijnen naar het midden. Terwijl de thymusklier galstenen spuugt, zie jij vreugde op de bodem van een vaas.

Laat mij het fileermes zijn dat de huid afpelt voor onderonsjes als kringgesprek. Je kon niet meer wachten tot het galgenmaal. Voor altijd de veertig dagen-tijd als laatste herinnering. Kleine visjes zingen een wijsje in mijn hoofd: spiegelingen in de bubbels uit de zuurstoftank. Op mijn lijstje staat ook de vraag: Waar zijn de ajuinen van je vader?

Op het vinkentouw

Ik zit onder de douche,
het water wil wat zeggen.
Geen sappige verhalen
van een jongen en een meisje
die elkaar eens tegenkwamen
 
Al kende ze zichzelf
zoetjes aan maar al te goed.
Het is alleen haar pijn
Ze was nog maar een meisje
op de dag van Valentijn
 
Tegen een onzichtbare vijand
vocht de jongen dapper weer,
zoals hij gewend was
Ook hij staat dan op
het schoolplein, van de eerste klas
 
En nu na al die tijd…
Ze zijn niet meer alleen,
staan zij als man en vrouw.
Wel zitten zij te wiebelen
op het vinkentouw
Heel zachtjes fluistert zij
Ik hou toch wel van jou


Valentijnsdag 2012

Vaarwel

Tatoeages kunnen niet vereeuwigen
hoeveel ik van u houd
Toch zou het handig zijn met naald en inkt vast te leggen
dat wij zijn getrouwd

Als bewaker van een schat
denk jij dat ik jouw vijand ben
Het is tijd vaarwel te zeggen
voordat ik jou niet meer herken

Toen grootmoeder bijgeschreven werd
in de palm van Gods hand,
verschool ik mij achter een grote zonnebril
om niet te kijken in de ogen van die man

En als u mij nu vraagt
hoe het verder is gegaan
Rest mij enkel te zeggen:
u heeft het goed verstaan

Zondag in februari

Show don’t tell
Een zondagmorgen in februari
Simon & Garfunkel met de klok mee
Rode besjes en ananas compenseren elkaar
Een blauwe badjas en Heinekensokken in de kleuren van bier
Koffie en zelfgebakken brood kietelen de organen
Geen katten, geen kater en behoefte aan seks onder de huid
Dan maar huis-aan-huis-blaadjes lezen
En in woorden zeggen dat er water vloeit onder de brug

Wilde

In tijden van paard en wagen
langs grassig groen
Een beek stilstaand spiegelbeeld
een man met een hand
een mond en een dikke sigaar
tussen tanden of vingers
met zo’n bril en een hoed
met een buik die overhelt. Een beetje

Hij rookt woorden uit een verre hemel
Mijn adem is zonder zuurstof

De natuur bekommert niet
bij snelle sneeuw
De wind maalt niet om
een beetje kou
in mij
populieren rimpelen mee
en zeggen niet het maakt niet uit
de wildernis heeft ook niet gewild

dat ik er kwam

Wapenschild

Op de dag dat ik van details ben gaan houden,
schalde ik als een kogel door de kerk:
Lettersierschildpad! (Trachemys scripta)

De schoonste plastron is voor zondag
Daarom ploeterde de schildpad zich
op zijn rug, in de doopvont

Afkoelen gaat zo gemakkelijk. nog niet.
Daar lig je in vaders armen. Traag.
boven de beenplaten. Waar plechtig water
spat

gereed om herboren te worden. Dan
drink ik braaf
mijn schoolmelk. En men ontdekt
dat een schild andere doelen dient

De Fonteinman sprak – Amen.
Zo zei hij: het gaat er niet om hoe snel je bent,
maar dat je je doel bereikt