Imponderabilia

Ik ben het.
Ik vertel je van te voren
wat je niet meer weet:

Jij bewaakt. Magische schatten die ik niet zie.
Ik beschouw met open mond.
Bescheiden objecten. Dingen
die er ook mogen zijn.

Vreemd – jou te horen over geheime liefdes
en andere tragische verhalen
op het ritme van de stoeptegels
die nog wel eens haperen

We staren naar de deurklink.
Het uurwerk heeft een snor –
ongelijk getik. En een kleine woordenschat,
en dat het allemaal wegglijdt.

Geen zin is meer compleet,
zonder ’t klapwieken van je arm.
Je hebt nog dat orgaan dat prikkels
in gewaarwording vertaalt.

Zoen me nog maar niet, buiten
de muren van dit huis
In mijn nachtdromen
zie ik je rug, onder afgeronde schouders

Diastolische druk

Tijdens bijten in knapperige kippenpootjes
brak het hoekje van haar rechtervoortand weer
af. Voor jou links.

De oranje marinade nog op haar kin
begon het vloeken, zodat jij de duiven
op de dakrand zag
wegvliegen

Jij weet niet dat zij weer drie is
en een oom haar in vertrouwen zegt
dat het hun geheimpje is

Thymusklier

Elke dag

Leven is leuk.
stop ik
mijn neus
in de geeuw
van mijn Siamese kater

Kortstondig
Ik kan alles wat ik wil.
stoeien tandjes in mijn huid
met snedige snorharen
Bacteriën ademen verlegen
hallo

Bijzonder. Bij gebrek aan

De wereld is mijn leraar.
draagt de Liefde zorg voor
huisdieren
en is een stinkbek stiekem
ook lekker

Hechting

– ik stort mijn gedachtevlucht in spreektaal
binnen spiegelbeeld in lucht geschreven
tegen blauw en grijns, wit en schaapachtig

versneld kriebelen kraaienpootjes moed.
een vogel (meeuw) vliegt mee
met de punt van mijn vinger

alleen jij kan het lezen
omdat je voor mij staat

Eendagsvlieg

Mag de tijd in stroom versnellen
als brieven niet worden gepost
als woorden
vervliegen, omdat gezichten blanco zijn
en stemmen ver klinken boven het souterrain

Mag ik als een baby scharnieren
tussen de spijlen van een rood bed.
In mijn herinnering
houdt een oud verhaal zich flierefluitend
op, in het midden van hals en nek

Reikend naar het nijlpaard,
een van velen op het plafond
en ook de ademhaling van mijn zus
snurkt in een rap tempo
de vliering voorbij

Klein, klein als ik ben
weet ik natuurlijk al lang
dat speeksel slechts dorst lest
als de mond weer dicht valt –
diep van binnen